UITLEG
Deze zomer hebben wij gekampeerd. Alles op Corona – afstand en veel (zeer warme) buitenlucht.
Op de camping zag ik veel prachtige campers, vaak bewoond door fitte zestigers. Dat is natuurlijk allemaal prachtig en zeer gegund.
Het bijzondere is: campers hebben, naast hun merknaam, ook een typenaam.
Ik heb eens gelet op datgene, wat op die campers als typenaam stond geschreven. Die namen luiden allemaal iets als ‘Autark’, ‘Autonomous’, ‘Private Signature’, ‘Desert Adventure’, etc.
Het verbindende van al die typenamen is dat zij het ideaal van individualisme, onafhankelijkheid en autonomie benadrukken. De naan ‘Autonomous’ bij voorbeeld betekent ‘Auto – nomie’, letterlijk ‘ik ben mijzelf mijn eigen wet’ (auto nomos), d.w.z. volstrekt onafhankelijk van anderen.
Eerlijk gezegd, hoe mooi die typenamen ook: die campers kunnen geen dag zonder Wifi, een wateraansluiting, de elektra en de afvoer, waarop zij zijn aangesloten.
Hoe zit dat met auto – nomie, zelfstandigheid en verbondenheid?
Ik denk aan onze twee kinderen, aan de fase toen zij rond 14 jaar waren. Onze twee zijn karakters met een zeer sterke eigen wil.
Hun standaardzin was rond hun 14e: ‘dat wil ik zelf doen’ of ‘dat bepaal ik zelf wel’.
Voor ons als ouders was dit een ‘interessante’ fase en (achteraf) mooi om te zien, hoe deze twee hun eigen wilskracht en zelfstandigheid ontdekten (ik ben blij dat die fase voorbij is 😊).
Er is een fase om je los te maken: heel begrijpelijk en noodzakelijk. Maar: er moet ook een fase komen waarin je je weer verbindt en hecht.
Je bent kind in je ouders’ handen, je laat die handen los om op eigen benen te staan, om later weer nieuwe handen vast te pakken.
Onze tekst van vandaag, geschreven door de apostel Paulus aan de gemeente in Rome, wijst op de heilige pedagogische drievuldigheid van het menselijk bestaan: ‘verbonden, losmaken en verbinden’.
‘Want niemand van ons leeft voor zichzelf.
En niemand van ons sterft voor zichzelf;
want als wij leven: het is voor de Heer.
En als wij sterven: het is voor de Heer.
Hetzij wij leven, hetzij wij sterven: wij zijn des Heren.’
Paulus zegt klip en klaar: wij leven niet (en sterven niet) als zelfstandige eenheden. Met dit scherp geformuleerde uitgangspunt zegt Paulus ‘nee’ tegen ieder robuust individualisme.
Het begrip ‘een individualistisch christen’ (hoe veel wij die mensen in de praktijk misschien ook tegenkomen), deze formulering bestaat uit twee elkaar tegensprekende begrippen (een oxymoron).
Immers: àltijd leven wij ons leven in relatie tot andere mensen. We beginnen het leven, volledig afhankelijk van anderen: onze ouders, de medische wereld, evenals diegenen, die ons voedsel verbouwen.
Of ons water leveren. Of ons scholing geven. Naarmate wij volwassen worden, blijven wij afhankelijk van andere mensen.
Maar anderen worden ook afhankelijk van ons. Wat wij zeggen of doen: het beïnvloedt hen. En wat zij zeggen of doen: het beïnvloedt ons. Daarom is het van groot belang dat we onze onderlinge afhankelijkheid respecteren en dat laten zien in ons gedrag en denken.
‘In – dividualisme’ betekent in zijn meest letterlijke zin ‘in – dividuum’, het Latijn voor: on – deelbaar.
Echter: een mens is altijd een samenstelling van zijn omgeving. Fysiek zijn wij gebouwd uit de grondstoffen van deze aarde.
Door ons stroomt het water van de eeuwen, onze botten zijn gebouwd uit de kalk van zuivel en schelpen, ons lichaam bestaat uit koolstof, goud en de eiwitten uit de scheppingsketen.
Wàt wij denken is ons aangereikt door de cultuur waarin wij leven, de taal en de ideeënwereld waarin wij zijn geboren. Onze idealen worden ons aangereikt door gelezen boeken, films en gesprekken met anderen.
Hoé wij denken wordt bepaald door de ouders die wij hadden, de genoten scholing, levenservaring en vrienden. Ons ‘zijn’ is deel van een geheel.
Dat is niet erg: dat is een gegevenheid. Hoe en waar je geboren bent: daar kun je niets aan doen. Hoe je daar tegenover staat (je houding): dat is je persoonlijke keuze en vrijheid.
Geloof drukt die verbondenheid van ‘het ik met het geheel’ expliciet uit. Die geloofsverbondenheid is in de eerste plaats: geborgenheid. We lezen ‘Christus is voor ons mens geworden’.
Hiermee wordt de onlosmakelijke verbondenheid tussen de goddelijke wereld en ons uitgesproken. In die goddelijke wereld zijn wij geborgen. In de woorden van Paulus: ‘hetzij wij leven, hetzij wij sterven, God behoren wij toe’.
Om daarmee aan te geven: de goddelijke verbondenheid stopt niet met onze dood; die verbondenheid duurt, zelfs tot over de grenzen van ons sterven.
Verbondenheid met God is een stabiliteit, energie en kracht. ‘In aanvechtingen: die mens zal staande blijven. Want God is bij machte die mens vast te doen staan’ (vs. 4) schrijft onze tekst. In geloof vind je een maatje, een Maat ‘die je vast doet staan’.
Geloof drukt die goddelijke verbondenheid expliciet uit. Ook met de mensheid als gemeenschap. Het valt mij op hoé vaak je in geloof en in de schrift het woord ‘wij’ of ‘ons’ vindt.
‘Want als WIJ leven, … want als WIJ sterven, … hetzij WIJ leven, hetzij WIJ sterven, WIJ zijn des Heren. Het ‘Onze vader’ schrijft ‘ONZE vader, die in de hemelen zijt’. D.w.z. onder het licht van de Eeuwige zijn wij mensen met elkaar verbonden, kinderen van de Allerhoogste.
Ik denk, tot slot, ook aan het scheppingsverhaal. Van ALLES is God de Schepper (licht, sterren, aarde, zee, de dieren op de aarde, de vogels en de vissen) zegt Genesis.
In die hele opsomming van de schepping wordt de mens als laatste, op de zesde dag, als 6e in een rij, geschapen.
Dat wil zeggen: de mens wordt door God in de hele rij van Zijn scheppingen op een totaal – podium gezet, een bühne, waar alles voor die mens gereed is gemaakt om deze aarde te dienen en te bewaren.
De mens als enkeling is ingebed in het grote geheel: van de schepping, Gods schepping.
Bent u er nog …?
Het lijkt er misschien op, dat dit soort gedachten ‘ijle bespiegelingen’ zijn. Het tegendeel is waar: dit soort gedachten is dynamiet. In de gemeente, tot welke Paulus zijn woorden schrijft, kraakt de gemeenschap daar in zijn voegen, omdat de één het nog beter weet dan de ander.
In dat ‘beter weten’ duwt de één de ander opzij. Er zijn in die oude romeinse gemeente verhitte discussies over ‘wie de beste gelovige is’, over vegetarisme, het houden van zondag / sabbat etc. ‘Wat oordeel jij je zuster / broeder? Wat minacht jij je zuster / broeder?’ schrijft Paulus.
‘Zijn wij niet allen verbonden in Christus?’ Paulus zegt NIET dat er tussen mensen geen verschillen mogen zijn; Paulus spreekt over onze wijze van omgaan met verschillen.
De natuurlijke neiging tot ik – gerichtheid van de mens wordt omgebogen naar ‘een hogere weg.’ Die ‘hogere weg’ wijst op de gemeenschap, ‘the family of man’.
De gedachte, dat wij allemaal ‘verbonden’ zijn, deze ‘community – gedachte’ is springstof in een wereld, die steeds meer ik – gericht (natie – gericht) denkt.
Openheid, vrijheid, vertrouwen, delen en afspraken maken, zijn dè weg tot geluk, rust en welvaart. De mens leeft in ‘een keten’. God zij dank. Dat heeft niet alleen gevolgen voor ons handelen, maar bovenal: voor ons ‘zijn’.
Door de genade van God leven we in relatie tot God. Van God is onze kracht. Uit de mensen, die ons zijn voorgegaan, komen de woorden van ons gebed. Uit de verhalen komen de bronnen van ons denken. Uit hun liederen komt de melodie van ons bestaan. God zij dank HOEF ik niet alleen te leven, God zij dank strekt God Zijn hand uit naar mij.
Voor wie leven wij? Welke naam zou ik op onze camper zetten? Ik denk: iets als ‘dankbaarheid’ of ‘verwondering’. Ik weet mij verbonden. God zij dank. Met mensen om mij heen, met deze schepping, met iedere bloem die ik zie opengaan, met de zon die opgaat aan de kim.
Wat mag ik veel ontvangen, wat mag ik veel uitdelen aan mensen om mij heen. God zij dank: wij zijn verbonden!
‘Want niemand van ons leeft voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf;
Hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heren.’
Denk hier eens over na.
Ik wens u een gezegende dag.
En een hele goede week!
ds. Jan Rinzema
TEKST
Want niemand van ons voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf;
want als wij leven, het is voor de Here, en als wij sterven, het is voor de Here.
Hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heren.
Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij èn over doden èn over levenden heerschappij voeren zou.
Wij zullen allen gesteld worden voor de rechterstoel Gods. Want er staat geschreven:
Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Here: voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God loven. Zo zal dan een ieder onzer voor zichzelf rekenschap geven aan God.
(Romeinen 14 vers 5b – 12)