UITLEG
Mijn zwager Douwe is professor aan de universiteit. Ik vroeg hem: ‘aan welke studenten geef jij het liefste les?’
Hij zei: ‘aan eerstejaars studenten. Die komen de klas binnen, open, nieuwsgierig, oprecht geïnteresseerd en heel gedreven in het zoeken van antwoorden op hun vragen. Later kunnen studenten de houding krijgen ‘dat weten we allemaal al wel’. Ze worden dan wat kritischer, afwerender en minder open. Ze denken dat ze het allemaal wel weten. En dat je hen niets nieuws meer hoeft te vertellen.
Met die eerstejaars leergierigen kun je eigenlijk het beste werken’.
Ook volwassenen hebben dat. Ik denk dat wij allemaal wel van dat soort mensen kennen: ze hebben alles al 100 keer mee gemaakt, ze weten alles beter, stellen nooit een vraag en zijn nauwelijks leerbaar. Vermoeiende mensen. Ze luisteren niet.
Het verhaal van vandaag begint met de zin: ‘tollenaars en zondaren kwamen naar Jezus om naar hem te luisteren’. Om nog meer reliëf aan die zin te geven: het hoofdstuk daarvoor eindigt met de luister – oproep woorden van Jezus: ‘wie oren heeft, die hore!’
Tollenaars en zondaren komen naar Jezus om te luisteren. Tollenaars waren in die tijd belastingambtenaren, in dienst van de Romeinen. Zij werden, omdat zij zich buiten de groep hadden geplaatst, door iedereen met de nek aangekeken. Ik denk dat zij ook geen grote dunk hadden van zichzelf.
Zondaren zijn mensen, die op de verkeerde weg leven. Wie weet wat voor schandalige dingen die mensen in het geniep hadden gedaan. Ik denk: als je dat doet, dan weet je van jezelf ook wel dat je verkeerd bezig bent. Ook al wòrd je niet buitengesloten; je voelt je buitengesloten.
Het bijzondere is in onze tekst: deze mensen zoeken hulp.
De bijbel – boodschap is, dat God voor dit soort mensen in Christus zijn liefde toont. Mensen die hulp nodig hebben, die mogen dat van God verwachten.
Ik moet denken aan het verhaal uit de tijd, dat onze kinderen op de lagere school zaten. We hadden een verjaardagsfeestje, met allemaal kinderen aan huis. ‘Verstoppertje spelen’ was favoriet. Alle kinderen vlogen door het huis om zich ergens te verstoppen. Toen we op een gegeven moment met een spel klaar waren, ontdekten we na enige tijd, dat wij onze dochter misten. Waar zou ze zijn? Stom: we hadden even niet opgelet.
Dus ik ging het hele huis door, totdat ik haar eindelijk had gevonden. Daar zat ze, in de donkere kledingkast. ‘Was je niet bang?’ vroeg ik. ‘Nee hoor, want ik wist zeker dat papa me zou gaan zoeken’.
Een verhaal als dit verwarmt je hart, omdat het spreekt van het grote vertrouwen, het grote ‘geloof’ dat een kind in zijn ouders heeft. Het maakt je warm en het doet je jezelf ‘goed’ voelen.
In ons verhaal gaat het ook om Jezus, die iemand ‘vindt’. Als hij iemand ‘vindt’ dan gaat het niet om een ego – versterkend gevoel; als Jezus mensen ‘vindt’, dan maakt hij ze open voor Gods plannen met hun leven. Gods ‘vinden’ is mensen open maken, voor de bedoelingen die God met hun leven heeft.
De andere groep, die bij Jezus komt, die komt, maar niet luistert, zijn de Schriftgeleerden en de Farizeeërs. Zij behoren tot het soort mensen ‘dat je niets meer hoeft te vertellen’. Zij weten precies wat fout en goed is, met wie je wel en met wie je niet dient om te gaan.
Op zich zijn het goede mensen, maar zij zijn doorgeschoten in hun levensfilosofieën en geloofstheorieën. Hen hoef je niets nieuws meer te vertellen. Zij weten het allemaal wel: hoe het allemaal hoort en niet hoort. Het zijn mensen voor wie de levenswegen duidelijk zijn, mensen, 100 % overtuigd van hun eigen verhaal. En tegelijk: 100 % gevangen in hun eigen verhaal.
Dan komt ‘de wending’ in onze tekst. In onze tekst vertelt Jezus beide groepen een aantal geschiedenissen over ‘verloren en gevonden’. ‘Wie oren heeft, die hore!’ zegt hij tot zij, die aanwezig zijn. In het verhaal van vandaag gaat het over een herder, die een kudde heeft van 100 schapen, waarbij er één schaap is, dat van de kudde is weg gedwaald.
De herder gaat naar dit ene schaap op zoek. De tekst schrijft: midden in de nacht trekt de herder er op uit om dat ene schaap te zoeken.
De herder heeft een kudde van 100 schapen. Een middelgrote schapenboer in die tijd had 10 tot 15 schapen. Daarvan kon een familie leven. Onze tekst schrijft: ‘deze herder heeft 100 schapen’. Dat moet een hele rijke schapenboer zijn geweest.
Dan mist die rijke schapenboer één (!) schaap. En gaat op zoek. Die rijke schapenboer had kunnen zeggen:
De slimme schapen blijven bij de kudde; de domme raken de weg kwijt. Eigen schuld;
Hij had kunnen zeggen: ik heb 100 schapen; wat kan mij die ene schelen? Ik heb genoeg schapen! Zoals je kunt zeggen: ik heb 100 klanten. Als er een paar weggaan: so what?;
Hij had kunnen zeggen: wat een dom schaap, eigen schuld dat hij weg is. Laat hij het zelf maar uitzoeken;
Hij had kunnen zeggen: mijn werktijd zit er op. Ik zit nu in mijn eigen tijd. We zullen morgen, na de koffie, wel eens verder kijken.
Maar dat alles zegt hij niet. Hij gaat op zoek. Zelfs in het midden van de nacht. En als hij dan eindelijk dat ene schaap gevonden heeft: geen verwijten. Geen ‘ik had het je toch gezegd’. Geen ‘dom schaap: hoe had je zo stom kunnen zijn’.
Onze tekst zegt: ‘de herder neemt het schaap op, is verheugd, legt het om zijn nek, en loopt, het schaap dragend op zijn schouders, terug naar huis’. Hij, die misschien zelf ook moe is van het zoeken, die het schaap draagt (wat weegt zo’n schaap? Hoe vies is zo’n schaap?), de herder spreekt van één woord: ‘vreugde’.
‘Vreugde’ is de grondtoon van ons verhaal. Zoals diezelfde vreugde ook de grondtoon zal zijn in het verhaal van ‘de verloren zoon’ en het verhaal van ‘het verloren penninkje’. Vreugde om ‘het terug gevonden zijn’.
Als wij dit verhaal lezen, dan zeggen wij misschien: het is allemaal wel een beetje ‘over de top’. Welke herder doet nu zoiets? Welke herder laat nu een grote kudde achter om één afgedwaald schaap te zoeken?
En als je al zó veel schapen hebt … om dan zó blij te zijn met het terugvinden van één schaap, en om dan ook nog (zoals de tekst zegt) voor je buren een heel feest te maken: is dat niet wat overdreven, wat ‘over de top’?
Gods liefde is naar menselijke maatstaven ‘over de top’.
Gods liefde is inclusief: iedereen hoort erbij. ‘Jij bent waardevol, niet omdat jij van God houdt; je bent waardevol, omdat God van jou houdt’ schreef Maarten Luther.
Diezelfde Maarten Luther schreef: de schoonheid van het evangelie ligt in het gebruik van de woorden ‘ik’, ‘mij’, ‘u’ en ‘uw’. De bijbel spreekt over ‘Christus die mij liefheeft, die zichzelf voor mij gegeven heeft’. De schrift spreekt van Christus Jezus, mijn Heer’. De schrift spreekt van blijdschap en goede zin: ‘Verheugt u, want uw zonden zijn u vergeven’.
De komst van Christus is het ultieme teken, dat het God is, die om ons geeft.
Het verhaal van vandaag, over Gods liefde, is een beetje ‘over de top’.
Jezus vertelt ons dit ‘over de top – verhaal’ om ons te vertellen dat wij een ‘over de top – vader’ hebben in onze hemelse Vader;
Wanneer wij ons verloren voelen, dan mogen wij verwachten, dat onze hemelse ‘over de top – vader’ naar ons op zoek is;
We mogen verwachten dat onze ‘over de top – vader’ ons de juiste woorden en gedachten geeft, als wij daarom bidden; wij mogen erop rekenen, dat onze ‘over de top – vader’ ons kracht schenkt, wanneer wij hem daarom vragen. Wij mogen erop rekenen dat onze ‘over de top – vader’ ons helpt opstaan en ons weer op de been helpt.
Wij mogen erop rekenen dat onze hemelse vader ons op zijn schouders neemt en draagt, wanneer wij zelf niet meer weten hoe te gaan;
Wij mogen erop rekenen dat onze hemelse vader, ondanks alles wat is gebeurd, ons zijn niet stoppende liefde schenkt, onze gebrokenheid wil helen;
En, wanneer wij veilig terug zijn in de schaapskooi, dat onze vader een feest zal houden tot zijn eer.
Onze hemelse vader HOEFT dat alles niet te doen. Ons verhaal van vandaag vertelt ons: God houdt zó veel van ons (of wij nu slecht of goed zijn): God geeft het nooit met ons op.
Wij verdienen zijn liefde niet; wij ontvangen het. Dat heet met een bijbels woord: genade.
Tot slot: niet alleen schrijft God òns niet af; God schrijft ook andere mensen niet af. Zelfs mensen die hem haten schrijft God niet af. God wijst wel DADEN van mensen af; nooit de mens zelf. ‘God haat de zonde maar heeft de zondaar lief’ heet het. Dat is verstorend nieuws.
Zelfs mensen die wij verschrikkelijk vinden (een moordenaar, een Holleder, een Epstein) worden door God niet afgeschreven. Dat is verstorend nieuws. Het betekent NIET dat wij iedereen maar ‘aardig’ moeten vinden; het betekent dat wij (ook al keuren wij daden af!) mensen allereerst blijven zien als een mens.
In ons verhaal begrijpen de Schriftgeleerden en de Farizeeën dat niet. Zij schrijven mensen af. Gods liefde bestaat uit een niet loslatend trachten terug te winnen van mensen.
Laten wij dat goede nieuws van het verhaal horen. Evenals het onrust makende gedeelte! In alles: Gods liefde is onrustbarend goed nieuws!
Denk hier eens over na.
Ik wens u een gezegende dag.
En een hele goede week!
ds. Jan Rinzema
TEKST
De zorg om wat verloren is
Alle tollenaars en zondaars kwamen Jezus opzoeken om naar hem te luisteren.
Maar zowel de farizeeën als de Schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’
Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: ‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft?
En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders en gaat hij naar huis.
Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: ‘Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.’ Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.
(Lucas 15 vers 1 – 7)