UITLEG
Soms kunnen er dingen in je leven gebeuren, waar je stil van wordt. Er gebeurt iets, en later ben je ervan overtuigd: ‘dit had het dus kunnen zijn …’.
Ik herinner mij als de dag van gisteren dat ik een paar jaren geleden met een avondzon in de rug over provinciale weg bij Sassenheim reed. Het verkeer was rustig, ik mijmerde wat, radiootje aan, en in de verte kwam mij een tegenligger tegemoet.
Tot dusver alles kalm, totdat plotseling achter die tegenligger een rode BMW tevoorschijn kwam, die in ging halen. Die persoon maakte gas en kwam met zijn auto recht op mij af. Ik schrok mij te pletter. In een reflex stuurde ik mijn auto naar rechts, twee wielen op de vluchtstrook en twee wielen in het gras van de berm.
Met een flits passeerde mij de BMW. Ik parkeerde de auto bij de Esso pomp en dacht: ‘dit had het dus kunnen zijn’. Begon te trillen en het koud te krijgen. Ik voelde mij als door een wonder gered.
Dit had het dus kunnen zijn. En toch gered. Misschien hebt u ook van die situaties. Dit had het kunnen zijn. In mijn geval: dit had het kunnen zijn. Maar … het was het niet.
Een dergelijke situatie vinden wij ook in het Bijbelverhaal van vandaag. In dit verhaal zien we een hoge beambte uit de religieuze tempelwereld van die tijd, Jaïrus, die een zieke dochter heeft. Voor een ziek kind doe je alles. En dat deed Jaïrus ook. Hij had van Jezus gehoord, dat deze mensen beter kon maken.
En Jaïrus, hoewel hij 100 % een mens van het establishment was (en Jezus 100 % niet), hoewel zijn collega-tempelbeambten reeds plannen beraamden om deze Jezus te doden (en Jaïrus dus met zijn daad uit de club van zijn collega’s treedt), gaat deze Jaïrus op Jezus af en valt voor deze Jezus op de knieën (kun je je dat voorstellen?
Hij, deze Jaïrus, top-beambte met al zijn aanzien, deed afstand van al die glitter en status, maakt zich klein en vraagt deze Jezus om hulp. Zijn kind was hem meer waard dan zijn naam, faam en carrière).
‘Mijn dochter is ziek’, zegt hij, ‘kunt u haar beter maken?’ Het woord ‘beter’ is in het Grieks: soizoo. ‘Kom alstublieft met mij mee en legt u haar de handen op opdat zij beter (Grieks: soizoo) wordt’. En, zo zegt de tekst, Jezus gaat direct met Jaïrus mee om hem te helpen. In dit woord ‘direct’ toont Jezus zijn prioriteit in het bijstaan van mensen en de oneindig grote waarde, die hij schenkt aan één enkel mens.
Jezus en Jaïrus komen dan aan bij het huis waar het zieke meisje ligt. Buiten het huis staat een grote groep luid huilende en weeklagende mensen, de doodbidders van die dagen, zij, die stem geven aan het verdriet en als betaalde rouwers, als een soort ‘dorpsomroepers’ de omgeving verkondigden, dat op deze plek de dood was ingetreden en dat in deze situatie door de dood er een finale scheiding was ontstaan.
Het is één en al jammerklacht. Van de christelijke overwinningshoop klinkt niets terug in hun zwarte zang.
Deze ‘lamenterende zwarte raven’ staan voor de hardcore empiristen van iedere tijd, die aangeven dat alleen de harde feiten van het leven tellen. Het zijn de mensen met hun zwarte sirenenzang, die in hun ach en wee roepen alle goddelijke mogelijkheden afgrendelen.
Jezus brengt in deze situatie nieuw leven. Het dochtertje van Jaïrus wordt, zo zegt de tekst, ‘beter’. Ik begrijp dat we nu denken: kon dat wonder maar vaker gebeuren! Of: waarom is dat niet gebeurd in die situatie, die ik nu voor ogen heb?’ Ik weet het niet. Ik weet ook niet of dit verhaal bedoeld is om ons te vertellen dat Jezus een tovenaar is.
Wat ik wel weet is dat ons verhaal staat in een rijtje van 4 wonderverhalen, waarin in die 4 verhalen Gods overmacht in ons leven ons wordt verkondigd. In het wonder van de storm op het meer: Gods overmacht op de natuur.
In het wonder van het uitdrijven van een kwade Geest: Gods overmacht op de geestelijke wereld. In het genezen van de zieke vrouw: Gods overmacht op ziekte. En hier, in het wonder van Jaïrus’ dochtertje: Gods overmacht op de dood.
Je zou kunnen zeggen: ons verhaal over de genezing van Jaïrus’ dochtertje verwijst naar Paasmorgen, waarop Jezus zelf op zal staan uit de doden.
Dit is het antwoord op mijn verlegenheid.
Wat ik wel kan zeggen is dat in onze tekst diverse malen het woord ‘beter – maken’ wordt gebruikt. Het Griekse woord daarvoor is ‘soizoo’: redden, nieuw leven geven. Christus wil ons ‘beter maken’, dat wil zeggen: ‘een nieuw leven geven’.
Ik herinner mij een ziekenhuis, waar in de centrale hal een groot opschrift stond:
Wil je je gelijk hebben? Of wil je beter worden?
Ik sprak met één van de artsen over die tekst.
Hij zei: ‘veel mensen worden bitter door hun ziekte. Ik heb geleerd: liefde geneest niet alleen degene, die het ontvangt; liefde geneest ook de mens die het geeft’.
De liefde maakt ons beter en heelt ons. ‘Sterker dan de dood is de liefde’ zegt een Bijbeltekst. Daarmee bedoelt deze tekst: de dood is sterk; de liefde sterker.
In ons aards bestaan is de dood de ultieme realiteit; een nòg ulitiemere realiteit dan de dood is de liefde. Wie het antwoord op de liefde heeft, die heeft het antwoord op de dood.
De beroemde psychiater Carl Gustav Jung zegt dit in zijn woorden zo:
‘In mijn leven heb ik honderden patiënten behandeld. Ik heb gemerkt, dat bij de categorie patiënten van 35 jaar en ouder, in de uiteindelijke analyse van hun probleem, wij altijd stuitten op die vragen, die in vroegere dagen de godsdiensten de mensen hebben aangereikt.
Ik zou kunnen zeggen, dat een mens pas dan werkelijk geneest, wanneer hij in zijn leven een gezonde religieuze kijk op het bestaan heeft gevonden. Een gezonde kijk bestaat uit bestaansaanvaarding en het liefhebben van dit leven’.
(C.G. Jung, Modern Man in Search of a Soul)
Jezus pleit niet voor bestaans-ontvluchting; hij pleit voor bestaansaanvaarding en het door het liefhebben, veranderen van dit leven.
Hij zelf heeft ook in die trant gesproken:
‘heb je vijanden lief en bid voor zij, die je vervolgen’ (Matt. 5 vers 44)
Toen Petrus Jezus vroeg hoe veel keer hij moest vergeven, antwoordde Jezus:
‘Niet 7, maar 70 maal 70 keer’. (Mat. 18 vers 22)
Als wij dat soort uitspraken horen, dan denken wij: hoe kunnen wij dat volbrengen? Vraagt hij van ons niet het onmogelijke?
Jezus vraagt ons niet het onmogelijke. Hij vertelt ons hoe wij ‘gezonde’, dat wil zeggen, ’geredde’ levens kunnen leiden. Hij vertelt hoe wij een gelukkig leven kunnen leiden. Bijbels gesproken: hoe wij een nieuw leven kunnen leiden, waarin de liefde een centrale plaats heeft.
Net als dat dochtertje van Jaïrus heeft God ons extra jaren gegeven. Ook ik heb die ervaring, na dat bijna-ongeluk, dat ik in het leven ben teruggekomen en dat ik ‘extra jaren’ heb gekregen. Ik heb die extra jaren gekregen om in Christus te kunnen zien en in hem te kunnen leren, hoe lief te hebben, hoe te kunnen vergeven, hoe te kunnen geloven, hoe te kunnen vertrouwen.
Denk daar eens over na, deze week. Wij zijn allemaal ontvangers van kleine stille wonderen. Misschien onopgemerkte wonderen. Maar toch: wonderen.
Denk hier eens over na.
Ik wens u een gezegende dag.
En een hele goede week! ds. Jan Rinzema
TEKST
Het dochtertje van Jaïrus
Eén van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar Jezus toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan zijn voeten neer. Hij smeekte hem dringend: ‘Mijn dochter ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.’ Jezus ging met hem mee. Een grote menigte volgde hem en verdrong zich om hem heen.
Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: ‘Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?’ Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’
Ze kwamen bij het huis van de leider van de synagoge en zagen daar een groep mensen die luid stonden te huilen en te weeklagen. Jezus ging naar binnen en zei tegen hen: ‘Waarom maken jullie zo’n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt.’ Ze lachten hem uit.
Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren de kamer van het kind binnen. Jezus pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem!’
In onze taal betekent dat: ‘Meisje, ik zeg je, sta op!’ Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. Hij drukte hun op het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar te eten moesten geven.
(Marcus 5 vers 22 – 43)
GEBED
God,
We leven vaak zo onopgemerkt,
als in een cadans,
als in een routine.
En als er iets gebeurt,
dan zeggen we
‘het leven gaat door’.
Terwijl we niet zien
Dat door iedere gebeurtenis
het leven anders wordt.
Het leven wordt telkens anders;
wij worden telkens anders.
Niet zozeer ‘het leven gaat door’,
als wel:
U gaat door
Met uw liefde,
uw belofte
Uw kracht.
Deze drie zijn ons geschonken
Om ons betere mensen te maken,
Die dit leven aan kunnen
Omdat u het bent
Die ons draagt
In de holte
Van uw hand.
Amen.